Omstreeks 1860 in de Kempen. Baas Gansendonck, de waard van een dorpsherberg, voelt zich ver boven de boeren verheven en waant zich van adel. Zijn dochter Liza is steeds eenvoudig gebleven maar plots vindt hij haar verloofde Karel, de brouwerszoon, te min. Gansendonck probeert zijn dochter aan de baron te koppelen maar na een vechtpartij om de eer van Liza te redden belandt Karel in de gevangenis. Ondertussen kwijnt Liza weg van verdriet.